Q3 Voor wie en in welke omstandigheden werkt het beleid? (ex ante, enkelvoudig)

Wat kan je met deze effectevaluatievraag? Welk antwoord krijg je met deze vraag?

Bij een ex-ante evaluatie van één beleidsinstrument vertaalt deze vraag zich tot: voor wie en in welke omstandigheden zal het beleidsinstrument werken?

Met het antwoord op deze vraag krijg je beter inzicht in de combinaties van condities die voldoende en/of noodzakelijk zijn voor een bepaalde uitkomst. Die condities kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op eigenschappen van de gebruikers van het beleid (de doelgroep). Ook contextfactoren of aanverwante andere beleidsmaatregelen kunnen van invloed zijn. Door deze vraag te beantwoorden krijg je inzicht in mogelijke noodzakelijke en (combinaties van) voldoende factoren voor succesvol beleid. Een mogelijke uitkomst is dat een beleidsinstrument op zichzelf naar verwachting niet voldoende zal zijn voor succes, maar mogelijk wel in combinatie met andere factoren, waarbij er meerdere combinaties kunnen leiden tot succes. 

Een goed voorbeeld is de impact van waarschuwende afbeeldingen op tabaksverpakkingen. De afgelopen jaren zijn deze in steeds meer landen verplicht gesteld met als doel het voorkomen van en stoppen met roken. Het blijkt echter dat verschillende doelgroepen anders reageren op de soort afbeelding. Jongeren zijn gevoelig voor gevolgen van roken voor het uiterlijk, jongvolwassenen voor verminderde vruchtbaarheid en impotentie en ouderen voor ziekten. Ook verschillen de effecten per land, wat wijst op de invloed van contextuele factoren als cultuur, taal en wetgeving.

Hoe verhoudt dit zich tot andere vragen?

Niet zozeer de mate waarin beleid zal werken, maar de omstandigheden waaronder het beleid zal werken staan bij deze vraag centraal. Het is daarom vaak handig om eerst in kaart te brengen wat prestaties en effecten naar verwachting zijn (Q1 (Wat zijn de prestaties en effecten van het beleid?)), om vervolgens over te gaan op deze verdiepende evaluatievraag. Daarnaast is het ook van belang voldoende kennis te hebben van uitkomsten van beleid in verschillende gevallen en van de context van het beleid. Deze vraag wordt vaak gecombineerd met de vraag of de logica achter het beleid werkt (Q11) en is aanvullend op de vraag wat de doeltreffendheid van het beleid is (Q2). Ook is het interessant om te overwegen om (ook) het perspectief van de stakeholders (Q4 (Hoe wordt het beleid door belanghebbenden ervaren en beoordeeld?)) mee te nemen. Zij kunnen immers inzichten geven over hoe beleid aansluit bij een doelgroep.

Hoe kan je deze vraag beantwoorden?

Het is niet eenvoudig om vooraf te bepalen hoe een beleidsinstrument voor verschillende groepen in verschillende contexten zal werken. De mate waarin je deze vraag ex-ante kan beantwoorden is grotendeels afhankelijk van de reeds beschikbare informatie en kennis.

Met Systematische reviews (O3) kan ex-ante inzicht worden geboden in wat er reeds bekend is over dit vraagstuk. Gedragsinzichten (O15) kunnen ook waardevol zijn bij deze evaluatievraag. Case studies (O4) kunnen worden ingezet om de omstandigheden van verschillende uitkomsten van beleid te bestuderen. Om een algemener antwoord te krijgen op deze vraag is Qualitative Comparative Analysis (O9) de meest geschikte methode, maar deze methode is ex-ante vaak lastig inzetbaar. Simulaties (O10) kunnen mogelijkheid bieden om de werkelijkheid na te bootsen en hierdoor inzicht te krijgen in het antwoord op deze vraag. 

Quasi-experimentele methoden (O1) kunnen in bepaalde gevallen gekwantificeerde inzichten geven in verschillen tussen verschillende groepen en omstandigheden, maar zijn doorgaans minder geschikt om deze vraag te beantwoorden.

Indien meerdere methodes worden ingezet dan is het aan te raden om de combinatie van deze methodes zorgvuldig uit te voeren. Meer hierover is te vinden bij de pagina over mixed methods (O12).

Keuzehulp opnieuw starten