Q4 Hoe wordt het beleid door belanghebbenden ervaren en beoordeeld? (ex ante, enkelvoudig)

Wat kan je met deze effectevaluatievraag? Welk antwoord krijg je met deze vraag?

Bij een ex-ante evaluatie van één beleidsinstrument vertaalt deze vraag zich tot: hoe zal het beleidsinstrument door belanghebbenden worden ervaren en beoordeeld?

Met het antwoord op deze vraag kun je bepalen hoe belanghebbenden het beleid zullen gaan ervaren en beoordelen. De kring van betrokkenen bij een beleid is doorgaans breed: bedenkers, uitvoerders, begunstigden (meestal doelgroepen) en soms zelfs “slachtoffers” (degenen die vooral de nadelen ondervinden van een beleid). Bij deze vraag wordt dus bewust ruimte geboden aan veel meer perspectieven dan het perspectief van de beleidsmaker. Hoe een beleidsinstrument (en de werking ervan) wordt ervaren door andere belanghebbenden dan de overheid is niet altijd hetzelfde als de verwachte doorwerking van het instrument. Bovendien kunnen de ervaringen met een instrument sterk verschillen tussen groepen (of individuen) en kunnen deze groepen ook andere normen hanteren om te bepalen of een beleid een succes is.

Een voorbeeld is het beleid met betrekking tot 5G: De overheid gaat steeds meer frequentiespectrum verstrekken om de uitrol hiervan mogelijk te maken. Vooraf kan getoetst worden bij verschillende stakeholders hoe zij dit zullen gaan ervaren. Telecomoperators zullen vooral vanuit hun perspectief vooral op economische argumenten inzetten: de prijs is te hoog en er komt te weinig spectrum op de markt. Echter, de partijen die dit spectrum nu gebruiken voor andere doelen zullen vooral gericht zijn op het feit dat zij mogelijk moeten “verhuizen”. Daarnaast is er ook een kleine groep burgers die zich zorgen maakt over mogelijke gezondheidseffecten. Door vooraf in kaart brengen hoe een beleidsinstrument zal worden ervaren en beoordeeld kan daar bij de uitvoering van beleid rekening mee worden gehouden, bijvoorbeeld door goede voorlichting.

Hoe verhoudt dit zich tot andere vragen?

De kracht van deze vraag is dat het de perspectieven van de stakeholders meeneemt en ruimte biedt aan hun visie op het beleid en de impact hiervan.  Deze vraag is goed te combineren met Q3 (Voor wie en in welke omstandigheden werkt het beleid?). Ook kunnen andere perspectieven op het beleid en de impact helpen factoren te identificeren die kunnen helpen om de doelmatigheid (Q8 (Hoe kan de doelmatigheid van het beleid verhoogd worden?)) of de doeltreffendheid (Q10 (Hoe kan de doeltreffendheid van het beleid verhoogd worden?)) van een maatregel aan de voorkant te vergroten. Ook kan het antwoord op deze vraag helpen om te bepalen of het aannemelijk is dat de logica achter het beleid werkt (Q11 (Werkt de logica achter het beleid?)). De reden is dat een verbreding van de groep van belanghebbenden, en het betrekken van deze belanghebbenden in deze evaluatie, inzichten kan opleveren in effecten die niet geïdentificeerd worden wanneer alleen op de formele beleidstheorie wordt gelet.

Hoe kan je deze vraag beantwoorden?

Hoewel de vraag lastig ex-ante te beantwoorden is, kan het wel zeer waardevol zijn om vooraf een beeld te hebben van hoe de verschillende belanghebbenden tegen het voorgenomen beleid aankijken. De inzet van simulaties (O10) is logisch, in het bijzonder spelsimulaties waarbij personen verschillende rollen vertolken die relevant zijn voor de uitwerking van het beleid. Denk hierbij ook aan de inzet van gedragsinzichten (O15).

Indien er min of meer vergelijkbare cases bestaan, dan kan worden verkend of case studies (O4) een mogelijkheid zijn. Buiten de context van (beleids)evaluaties ligt de inzet van marktonderzoek voor de hand.

Keuzehulp opnieuw starten