Q11 Hoe en waarom zal de beleidstheorie of (interventie)logica werken in de praktijk? (ex ante, enkelvoudig)

Wat kan je met deze verklarende evaluatievraag? Welk antwoord krijg je met deze vraag?

Met deze vraag wordt de logica achter het beleid ex-ante onderzocht. De focus ligt daarbij op het openen van de ‘black box’ van beleid: hoe beoogt het beleid bij te dragen aan beoogde effecten en waarom is dat aannemelijk? Welk bewijs is er voor de veronderstelde causale mechanismen en proces van beleid? Met het antwoord op deze vraag krijg je beter inzicht in de onderbouwing voor de werking van de veronderstelde causale mechanismen en proces van het beoogde beleid.

De onderstaande figuur toont schematisch wat deze vraag kan bieden. De enkele pijl tussen prestaties en effecten wordt uitgeplozen en vervangen door gedetailleerdere mechanismen. De mechanismen worden omsloten door de context die bepaalt hoe de mechanismen werken.

Denk bijvoorbeeld aan verkeersboetes die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat mensen hun rijgedrag zullen aanpassen uit ‘angst’ voor een financiële sanctie. Deze ‘angst’ is het veronderstelde causale mechanisme of ‘de logica’ achter dit beleid. Deze mechanismen worden vaak wel door een beleidsmaker verondersteld als onderdeel van de beleidstheorie, maar ze worden niet altijd expliciet omschreven in beleidsstukken. Daarom wordt in veel evaluaties vaak eerst een reconstructie gemaakt van de beleidstheorie. Door ex-ante onderzoek te doen naar het bewijs voor de werking van ‘angst’ die uitgaat van boetes (effectiviteit), kun je meer zekerheid krijgen over de beoogde werking van het beleid.

Een ander voorbeeld zijn doelmatigheidsprikkels die vaak worden verondersteld bij de invoering van prestatiebekostiging van publieke dienstverlening. De veronderstelling daarbij is dat als organisaties worden betaald per prestatie (in plaats van per uur of per medewerker), ze meer zullen produceren omdat ze daarvoor beloond worden. Daarnaast is de veronderstelling dat organisaties zullen proberen te produceren onder de afgesproken prijs, omdat ze de ‘winst’ die ze daarmee behalen zelf – onder voorwaarden – mogen besteden. Er wordt dus aangenomen dat prestatiebekostiging een gedragsverandering teweeg zal brengen. Door ex-ante onderzoek te doen naar de aannemelijkheid van deze veronderstellingen kan beter inzicht worden verkregen in de waarschijnlijkheid dat het beleid ook zal werken zoals beoogd en wat mogelijke neveneffecten zijn.

Hoe verhoudt deze vraag zich tot andere vragen?

Deze vraag geeft inzicht in de aannemelijkheid van de veronderstelde causale werking van beleid en de redenering die erachter steekt. Het is daarom goed om eerst de beoogde prestaties en effecten scherp in beeld te hebben (Q1 (Wat zijn de prestaties en effecten van het beleid?), voordat over wordt gegaan op deze verdiepende evaluatievraag. Daarnaast is inzicht in de beleidstheorie van belang. Deze vraag sluit ook goed aan bij de vraag Q3 ‘voor wie en onder welke omstandigheden werkt beleid?’, omdat werkzame mechanismen vaak beïnvloed worden door allerlei contextfactoren. Om beter inzicht te krijgen in de beoogde werking van causale mechanismen is het in veel gevallen interessant om het perspectief van de stakeholders mee te nemen (Q4 (Hoe wordt het beleid door belanghebbenden ervaren en beoordeeld?). Zij kunnen immers inzichten geven in hoe beleid aansluit bij een doelgroep. Ook biedt deze vraag een goede aanvulling op inzicht in de mate waarin beleid bijdraagt aan beoogde doelen (Q2)  (Wat is de doeltreffendheid van het beleid?).

Hoe kan je deze vraag beantwoorden?

Om deze vraag te beantwoorden is allereerst inzicht nodig in de beleidstheorie, ofwel de veronderstellingen over oorzaken en gevolgen en causale mechanismen. Zodra de beleidstheorie in kaart is gebracht kan de aannemelijkheid van de werking van causale mechanismen onderzocht worden, bijvoorbeeld op basis van literatuuronderzoek (D2) of een systematische reviews (O3). Je kunt ook simulaties (O10) gebruiken om een beleidstheorie te toetsen. Op sommige beleidsterreinen worden speciale kennisbanken ontwikkeld van ‘bewezen effectieve interventies’ waarin ook aandacht is voor causale mechanismen (zie bijvoorbeeld deze databank van Movisie).

Een ander voorbeeld is de Kennisbank Justitiële interventies of ‘toezicht’ https://www.wodc.nl/cijfers-en-prognoses/kennisbank/. Daarnaast wordt er steeds meer kennis opgedaan over gedragsinzichten, met name via het Behavioural Insights Netwerk Nederland (BIN NL) (zie ook www.binnl.nl). Naast het gebruik van beschikbare kennis kun je de veronderstellingen over de werking van beleid ook onderzoeken door diegenen die er de praktijk bij betrokken zullen worden te bevragen of te observeren, zoals de uitvoerders van de interventie en de beoogde doelgroep (via individuele interviews (D4), focusgroepen (D5) of observaties (D7). Ook zijn er verschillende onderzoeksmethoden om gedrag (O15) te onderzoeken.

Keuzehulp opnieuw starten